22ste zondag door het jaar A
Evangelie volgens Mattheüs 16, 21-27.
In die tijd begon Jezus zijn leerlingen duidelijk te maken dat Hij naar Jeruzalem moest gaan; dat Hij daar veel zou moeten lijden van de oudsten, de hogepriesters en de Schriftgeleerden, maar dat Hij, na ter dood gebracht te zijn, op de derde dag zou verrijzen. Toen nam Petrus Jezus terzijde en begon Hem ernstig daarover te onderhouden: ”Dat verhoede God, Heer! Zo iets mag U nooit overkomen!” Maar Hij keerde zich om en sprak tot Petrus: ”Ga weg, satan, terug. Gij zijt Mij een aanstoot, want gij laat u leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil. En daarna tot zijn leerlingen: ”Wie mijn volgeling wil zijn, moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen. Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest om Mijnentwil, zal het vinden. Wat voor nut heeft het voor een mens heel de wereld te winnen, als dit ten koste gaat van eigen leven? Of wat zal een mens kunnen geven in ruil voor zijn eigen leven? Want de Mensenzoon zal komen in heerlijkheid van zijn Vader, vergezeld van zijn engelen, en dan zal Hij ieder vergelden naar zijn daden.”
Zo spreekt de Heer wij danken God
Acclamatie op het evangelie
Overweging
Mijn dierbaren,
Vandaag zijn er drie personages,
die in de lezingen voor het voetlicht komen:
De profeet Jeremia, de apostel Petrus en Jezus
en wellicht zijn wij de vierde.
Allereerst de profeet Jeremia.
Die zit er helemaal door.
Hij is ooit door God geroepen om zijn profeet te zijn…..
Maar vandaag zegt ie boos tegen God:
‘Je hebt me verleid en ik ben er in getrapt.’
Het levert hem zoveel miserie op:
hij wordt uitgelachen, bespot, gevangen genomen.
Ja, en dan begint hij een potje te jeremiëren.
Jeremiëren, een werkwoord
dat van Jeremia afkomt.
Maar van de andere kant kan hij niet anders dan profeet zijn.
Want als hij denkt: nou hou ik er toch echt mee op, dan laait er een vuur in zijn hart.
Hij wil ermee ophouden, maar kan het gewoon niet.
We zien bij Jeremia een geweldige spanning
tussen zijn goddelijke opdracht
en zijn menselijke onmacht.
Wel een heel bijzondere figuur, die grote profeet Jeremia.
Zo helemaal herkenbaar in zijn gevecht met het lijden,
dat hij te verduren krijgt.
Niet meer willen en toch een innerlijk moeten.
Ergens een tragische figuur, maar groots in zijn beleving.
En dan zien we in het evangelie die tweede persoon.
Hij lijkt in zekere zin als twee druppels water op Jeremia: Petrus.
Eerst heeft hij Jezus beleden als de Zoon van de Levende God. En Jezus heeft hem tot petrus, tot rots aangesteld. Dat hoorden we de vorige zondag. Maar dan dringt de rauwe werkelijkheid tot hem door, als Jezus zegt dat Hij naar Jeruzalem zal gaan om er te lijden.
Daar komt hij tegen in opstand. Dat mag nooit en te nimmer gebeuren. Met de felheid die hem eigen is, wil hij Jezus van dat onmogelijke plan afbrengen. Want hij is bang voor dat vooruitzicht, van lijden. De reactie van Jezus is hard: “Ga terug, achter mij, Satan’’. Daar staat ie dan, flink op zijn nummer gezet.
Toch zal ook bij Petrus dat vuur in zijn hart blijven branden,
net als bij Jeremia, als hij na de verrijzenis tegen Jezus zegt:
‘Heer, gij weet alles, gij weet dat ik u bemin’.
Hij zegt dat met grote hartstocht.
En dat vuur zal ook in zijn latere leven te zien zijn.
Ook Petrus heeft zulke echt menselijke trekken.
Onstuimig en bang tegelijk.
Een man, in wie we ons gemakkelijk kunnen herkennen.
Ook bij hem zien we de spanning
tussen zijn opdracht en zijn menselijke onmacht en angst.
Kennen wij die niet evengoed?
De derde figuur vandaag is Jezus.
In de twee jaar dat Hij zich bewust is geworden van zijn zending
ziet Hij aankomen waar het uiteindelijk op uitdraait.
Naar Jeruzalem gaan,
daar veroordeeld worden door zij eigen leiders
en dan vermoord worden.
We denken misschien dat dat voor Hem vanzelfsprekend was.
Dat Hij daar geen moeite mee zou hebben. Maar niets is minder waar. We weten hoe hij geleden heeft in de hof van Olijven.
‘Vader laat deze kelk aan Mij voorbijgaan.’
Hij zweette bloed en tranen.
Ook daar de spanning tussen zijn goddelijke opdracht
en zijn menselijke angst voor het lijden.
Maar ook bij Jezus is er dat vuur dat in zijn hart brandt, dat niet te blussen is.
‘Hoe verlang ik er naar de wil van de Vader te vervullen’,
ook als dat gepaard gaat met lijden.
Niet dat hij kiest voor het lijden.
Maar hij wil er doorheen gaan,
als Hij daarmee tot de Vader kan komen.
Hij is bereid zijn leven te geven.
En dan komen die moeilijke woorden over de navolging:
‘Wie achter mij aan wil komen, moet zichzelf verloochenen,
zijn kruis op zich nemen en mij volgen.
Want ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen,
maar wie zijn leven verliest omwille van mij, zal het behouden”.
Daarmee worden wij aangesproken, als de vierde persoon: u en ik.
Ook in ons leven hebben we te maken met lijden.
Je hoeft het niet op te zoeken, het komt er toch wel.
En het is er misschien al.
We hoeven er niet blij om te zijn of het op te zoeken.
Maar de mens die kiest voor een leven voor God en de medemens
zal het soms moeilijk te verduren krijgen.
Dan zijn we ook wel eens geneigd het loodje erbij neer te leggen.
‘Het hoeft allemaal niet meer.
Ik ben het zat.’
Misschien zeggen we het Jeremia wel na:
‘God, je hebt mij verleid, en ik ben bezweken.
maar ik wil niet meer.’
Ook wij ervaren die spanning tussen onze roeping als christen
en de angst voor alle tegenslag, lijden, de dood.
Mogen we dan vragen om dat vuur,
om die innerlijke bewogenheid, dat vuur,
dat ook in ons niet te blussen is,
zoals bij Jeremia, Petrus en vooral bij Jezus?
Hem achterna.
Met die man van Nazareth, Jezus Christus,
zijn we in goed gezelschap.
“Kom maar achter me aan, en je zult leven”
Dan zal er ook in ons hart een vuur oplaaien,
dat brandt in ons gebeente. Amen
Credo
Laten we nu ons geloof belijden in de God van het leven.
In de God van Jezus Christus…
Ik geloof in een kerk die haar deuren wijd open zet
waar iedereen welkom is en niemand buitengesloten wordt;
die geen onderscheid maakt tussen man en vrouw,
tussen goed en slecht, waar ieder heilig en zondig is;
die geen rangen en standen kent, waar allen van hoog tot laag
werkelijk broeders en zusters van elkaar zijn;
die haar eigen grenzen overschrijdt en een tafel bereidt voor allen
die zich tot Jezus Christus bekennen;
die het woord van God in dialoog belijdt
en waar communio hand in hand gaat met communicatie;
die niet heerst maar dient, waar recht gedaan wordt aan allen;
die niet denkt aan eigen roem, maar de kleinen eert en hen optilt
uit hun vernedering; die op uittocht is uit het land van slavernij
en op weg naar werkelijke bevrijding voor allen;
die haar crisis te boven komt en blijft getuigen van de hoop
die in haar leeft.
P. Kees Maas, SVD