De Heer is Geboren
P.Jan Holman,SVD
Na een Eucharistieviering maak ik bij het koffiedrinken kennis met een oudere mevrouw. Bij die gelegenheid vertelt zij haar levensgeschiedenis.
Ze zegt: ‘Als kind was ik altijd bang een onvoldoende te krijgen. Ik was een goede leerling. Ondanks dat leefde ik toch iedere dag in angst dat ik een onvoldoende zou krijgen. Ik had een strenge vader. God is voor mij de strenge God, die mij de ene onvoldoende na de andere geeft. Nog altijd lukt het me niet om het Onze Vader te bidden zonder aan mijn vader te denken. Twee en tachtig ben ik nu, maar mijn leven is één en al onvoldoende.
Mijn huwelijk strandde – een onvoldoende. Mijn geloof lijkt nergens op – een onvoldoende. Voortdurend vraag ik me af of ik wel voldoende geduld heb, of ik wel voldoende óver heb voor andere mensen, of ik wel voldoende bid, of ik wel voldoende geloof. Het antwoord staat bij voorbaat vast: onvoldoende’.
‘U zult wel denken: “wat een zeur is dat mens”. In mijn kennissenkring is er niemand die weet wat ik u nu vertel. Ik sta bekend als een vitale vrouw die nooit bij de pakken neerzit. Ze moesten eens weten dat mijn leven één grote onvoldoende is.’
Mensen geven elkaar en zichzelf onvoldoendes. Dat gebeurt nu, dat gebeurde vroeger.
De véélbezongen herders van Bethlehem bij voorbeeld waren mannen, die best wisten dat ze van hun dorpsgenoten een onvoldoende kregen. Dat wisten ze niet alleen, zij maakten het er ook naar. Zij waren het uitschot van de maatschappij, tuig van de richel. Ze hoorden thuis in ‘tuigdorp’, hét woord van dit jaar. Het beroep van herder was in die dagen geen begeerd baantje. De herders van Bethlehem waren in die tijd wel de laatsten aan wie een verteller van godsdienstige verhalen zou denken. Godsdienst en herder waren twee begrippen die met elkaar vloekten.
Hebben mensen daarom van die ruige figuren iets aantrekkelijks gemaakt door hen ‘de herdertjes die bij nachte lagen in het veld’ te noemen?
Het verkleinwoord maakt van hen troetelfiguren in een sprookjesachtig verhaal over engeltjes, een stalletje en een kindje. Dat kan, maar dan blijft er van het échte Kerstgebeuren niets meer over. Herders waren mannen met een onvoldoende. Toch wordt in het echte kerstverhaal verteld dat die derderangs figuren dringend uitgenodigd worden om als éérsten bij Jezus op bezoek te gaan.
En ze gáán, meteen. In het echte kerstverhaal staat dat de herders de uitnodiging van God belangrijker vonden dan hun eigen onvoldoendes en de laatdunkende gedachten van andere mensen over hen.
Zij gáán. Zij zetten er zelfs vaart achter. Ze maken ernst met Gods belofte. Zij houden God aan zijn eens gedane/ gegeven belofte.
Mensen kunnen ons laten voelen dat we in hun ogen hebben gefaald. We kunnen onszelf een onvoldoende geven voor ons verleden en ons heden. Dat kan allemaal.
Maar in die wereld vol onvoldoendes, van herders, van mislukkelingen, van losers, van on-kerkelijken, van randfiguren, van godsdienstige tobbers, van eeuwige dubbers, klinkt vandaag de uitnodiging: ‘Ik wil er zijn’, voor jullie en voor mij. Ik wil jou ontmoeten te midden van je onvoldoendes. Ik wil jullie laten weten dat mijn genade overvloedig is. ‘Gods genade is openbaar geworden tot redding van alle mensen’ (Titus 2, 11). Gods genade is overvloedig, meer dan voldoende om te kunnen hopen, te kunnen leven en te kunnen sterven. Immers: ‘..de goedheid en mensenliefde van God onze Heiland is op aarde verschenen en hij heeft ons gered, niet omdat wij iets goeds gedaan zouden hebben, maar alleen omdat Hij barmhartig is’ (Titus 3, 4).
Elk jaar, ook nu weer, wordt het verhaal van het Kind en van de herders verteld, omdat jullie, U en ik daarin voorkomen, daarin de rol van de herders spelen.