EEN ONTKNOPING ‘MIT DEM PAUKENSCHLAG’
Jan Holman, SVD
Kerugma, 28e zondag door het jaar
15 oktober 2017
Jesaja 25,6-10a;
Psalm 23;
Filippenzen 4,12-14.19-20;
Matteüs 22,1-14
Wat is tegenwoordig nog een maaltijd’?
Tijdens een bezoek aan de Verenigde Staten in de zeventiger jaren van de vorige eeuw maakte ik kennis met de term ‘sit-down dinner’. Dit leek mij een pleonasme. Ik kende van huis uit immers geen andere maaltijden dan die men met meerdere personen gezeten aan een tafel nuttigt. In Amerika bleken deze traditionele maaltijden tot de uitzondering te behoren. Vandaar dat de extra vermelding ‘sit-down’ geenszins overbodig was. Er werden dáár de hele dag door, op ieder gewenst ogenblik, individueel en onbeperkt ‘vette spijzen’ (Jesaja 25,6) uit de koelkast gesnaaid. Dit resulteerde nogal eens in een minder appetijtelijke zwaarlijvigheid. Deze Amerikaanse manier van voedsel innemen schijnt inmiddels ook in ons land niet onbekend te zijn.
Als we de de media mogen geloven, is er de laatste jaren echter een oplevende belangstelling voor het gezamenlijk eten zoals het picknicken. Denken we ook aan de zomerse rage van de barbecue’s. Zij kunnen hele buurten teisteren met hun onwelriekendheid maar óók de meest verschillende mensen bij elkaar brengen. Voor de wintertijd promoten prijsvechtende supermarkten het ‘gourmetten’ in familiekring. Zij spelen allemaal in op het verlangen naar ouderwetse gezelligheid, naar traditionele gemeenschapszin.
Mensen zien weer het belang van het onderlinge contact door middel van een maaltijd. Dat is niet nieuw. Vergelijk hiermee de maaltijd van ‘vette spijzen’ in onze eerste Schriftlezing (Jesaja 25, 6). Kennelijk had de producent van Becel de gevaren van het slechte cholesterol toen nog niet geopenbaard. Dat feestmaal bij Jesaja dient om alle volkeren bij elkaar te brengen. Het is een middel om vrede en welvaart (sjalôm) onder álle naties te bewerken. Hier spreekt ‘het heilsuniversalisme’ van het Oude Testament een woordje mee.
In onze tijd van computers, sociale media herleeft de behoefte aan maaltijden waarbij we samen gezeten aan een tafel met elkaar converseren. Er moet weer gezellig gepráát worden tijdens een maaltijd. Net zoals onze voorouders dat deden rondom de aardappelpot. Beatrijs Ritsema, wellevendheidsgoeroe in dagblad Trouw, suggereert aan de gastvrouw/heer zo nodig gespreksonderwerpen zorgvuldig voor te bereiden. De maaltijd vervult in elke gemeenschap een belangrijke rol bij het in standhouden en versterken van de onderlinge band. Mensen hebben mensen nodig. Het gesprek tijdens de maaltijd moet tot intermenselijke ontmoeting leiden.
‘Zit mijn das of sjaaltje wel goed?’
Ook onze kleding is opnieuw belangrijk geworden. ‘Je kunt niet meer overal verschijnen in een spijkerbroek. Er is weer aandacht voor gepaste kleding. De ostentatieve loochening van netheid en opschik waarmee de jaren zestig en zeventig stiekem toch weer hún overtuigingen uitdroegen in spijkerstof en ribfluweel, ligt alweer achter ons. De disco cultuur van de jaren tachtig maakte er een eind aan. En ook vandaag de dag vraagt elke sollicitant zich zenuwachtig af: zit mijn das of sjaaltje wel goed?’, aldus filosoof Ger Groot, in: Trouw, de Verdieping, dinsdag 10 januari 2017, p. 10, ‘Met een das om naar de kerk’.
Kleding zegt veel over de drager. Wie eerbied wil tonen, bewijst dat met zijn kleding. Je kunt er van alles mee aanduiden: je status, je protest, maar blijkbaar ook de hechte band die je met iemand hebt. Denkt u maar aan de ophef over het kledingstuk dat prinses Mabel bij de kerkelijke inzegening van het huwelijk van prins Pieter Christiaan en zijn bruid Anita droeg (27 augustus 2005).
Prinses Mabel was gekleed in de verlovingsjurk van haar schoonmoeder, koningin Beatrix. Volgens één van de dagbladen had Mabel daarmee de hechte band met koningin Beatrix willen uitdrukken.
Onze Evangelielezing
Kijken we nu weer naar onze Evangelielezing. De uitnodigingen waren al enige tijd eerder verzonden. De genodigden hadden ongetwijfeld hun komst toegezegd. Op de dag van de bruiloft laat de Koning , Bijbels beeld voor God, de genodigden weten dat alles klaar staat.
Een bruiloft is een belangrijke sociale verplichting. Daar kun je niet zo maar wegblijven. Het uitblijven van excuses en het lot van de dienaren van de Koning maken de houding van de genodigden extra schokkend. Hun weigering is erg beledigend.
De clou van de eerste helft van de evangelielezing (dat is Matteüs 22,1-11), de pointe waar het om gáát, zit in de pijnlijke situatie van de gastheer, de Koning (dat is God), die zijn feest voor zijn zoon (de Messias) in duigen ziet vallen. Alles staat klaar, de gastheer blijft echter lelijk in zijn maag zitten met ‘zijn uitgelezen gerechten rijk aan merg en vet en zijn belegen pure, rijpe wijnen’(vrij naar onze eerste lezing Jesaja 25, 6).
Maar deze Koning is niet voor één gat te vangen. Er zál gefeest worden, hoe dan ook. De zaal loopt uiteindelijk vol ‘met goeden en slechten’ (Matteüs . 22,10). De koning weet zijn teleurstelling óm te buigen in winst en zo zijn tegenstanders, die niet willen komen, voor schut te zetten. Het verhaal is een antwoord van Jezus, ‘sprekend zijn Vader’(in dubbele betekenis!), op het gedrag van de Joodse leiders van zijn tijd. Zij verwijten Jezus dat hij met tollenaars en zondaars aan tafel zit (Lukas 15, 1). Daarom willen ze niets met Jezus te maken hebben. De Koning (God) gaat in deze parabel echter zélf eten en drinken met ‘goeden én slechten’.
De juiste kleding: een verhaal apart
In de toenmalige tijd was een bruiloftskleed een voorwaarde om aan een bruiloft deel te nemen. Om toch in alledaagse kleren te verschijnen, betekende een zware belediging. Die opvatting vinden we terug in de kleine gelijkenis over de man, die niet gekleed is zoals dat bij een bruiloft hoort. Dit korte verhaaltje staat haaks op het voorafgaande. De bedoeling van de hoofdparabel over de genodigden, die niet komen opdagen (dat is Matteüs 22, 1-11), is immers dat iedereen, goed én slecht, binnen mag komen. Dat deze goede en slechte mensen, die zo maar van de straat opgeraapt zijn, wél een mooi feestkleed aan hebben, is natuurlijk onmogelijk. En dat er maar ééntje zou zijn die niet over de juiste kleding beschikt, is zeer onwaarschijnlijk. Hieruit kunnen we opmaken dat dit verhaal over de juiste kleding voor een bruiloftsfeest oorspronkelijk een aparte gelijkenis is geweest (Matteüs 22,12-13), los van het voorafgaande. De evangelies zijn immers als kralensnoeren van verschillende aaneengeregen parels.
De feestelijke kleren zijn het beeld van je goede daden. God aanvaardt de zondige mens, maar dat is geen vrijbrief om te zondigen. In je bruiloftskleren laat je zien dat jij je goed voorbereid hebt op de ontmoeting met God.
De evangelist Matteüs past de gelijkenissen van Jezus aan voor gebruik in zijn eigen parochie (in het jaar 70 na Christus). De trouwe kerkgangers mogen niet denken dat zij, nu zij in de kerk zitten, daarmee ook voor altijd ‘binnen’ zijn. De noodzaak van een bruiloftskleed wil hen daaraan herinneren.
Veel geroepenen, weinig uitverkorenen
De slotzin: ‘Velen zijn geroepen, maar slechts weinigen uitverkoren’ (Matteüs 22, 14) is niet bedoeld om ons de stuipen op het lijf te jagen. De tegenstelling tussen ‘velen’ en ‘weinigen’ betekent dat het aantal van de definitief ‘geredden’ niet gelijk is aan het getal van de aanvankelijk uitgenodigden, ‘de geroepenen’. Het is niet de bedoeling om te zeggen dat er überhaupt maar ‘weinigen’ zijn die in de hemel komen. Iedereen maakt een goede kans het ‘te redden’, dank zij Gods barmhartigheid.
Kortom: de Joodse leiders en velen van het Joodse volk hebben het áf laten weten. Zij hebben Jezus Messias niet erkend. Geen wonder dat onze parabel van het Koninklijk Bruiloftsmaal in de loop der geschiedenis als vrijbrief voor antisemitisme gebruikt is, en dan niet alleen in Hitler Duitsland. Toen ik als student liftend door de staat Israël trok, vertelde een Joodse chauffeur van Poolse afkomst mij dat in zijn geboortedorp na de jaarlijkse Sacramentsprocessie vrome katholieken soms Joodse huizen binnendrongen om de boel kort en klein te slaan. Zij wilden zó hun geloof in Jezus Messias metterdaad kracht bij te zetten. Ook in West Europa steekt tegenwoordig hier en daar antisemitisme weer de kop op.
Verrassende update van het kerkelijke standpunt inzake het anti-semitisme
Het Concilie van Florence voorziet in 1442 het leerstuk ‘Buiten de kerk is er géén énkel heil’ van een pittig commentaar. ‘Niet alleen heidenen, maar ook Jóden, ketters en schismatici zijn uitgesloten van het heil en stevenen af op het eeuwige vuur “dat klaargemaakt is voor de duivel en zijn engelen” [Matteüs 25, 41], indien zij zich niet voor het einde van hun leven bekeren tot de ware Kerk van Christus’, aldus in Denzinger, nummer 1351.
Vaticanum II (1962-1965) verwerpt in het document Nostra Aetate, verklaring over de houding van de Kerk ten opzichte van de niet – christelijke godsdiensten (28 oktober 1965), de gedachte van een collectieve schuld van de Joden aan de dood van Jezus en iedere vorm van Jodenhaat, het antisemitisme.
Tot dan hadden wij op Goede Vrijdag doodgemoedereerd gebeden voor de bekering van de ‘perfide’ (kerklatijn voor: ‘ongelovige’; niet het klassieke Latijn: ‘onbetrouwbare’) Joden.
Een nieuwe, verrassende stap in de uitleg van ‘Buiten de kerk is er géén énkel heil’ zet onlangs de ‘Commissie voor godsdienstige betrekkingen met de Joden’ onder leiding van de Zwitserse kardinaal Kurt Koch (65), president van de Pauselijke Raad ter Bevordering van de Eenheid van de Christenen (10 december 2015). Op de drempel naar het jaar 2016 publiceert deze Commissie een document met de titel: ‘”De gaven en de roeping van God zijn onherroepelijk”, Romeinen 11, 29. Een reflectie over theologische kwesties betreffende de godsdienstige relaties met de Joden’.
De aanleiding is het vijftigjarig jubileum van het concilie document Nostra Aetate (‘In onze tijd’) van 1965. Het nieuwe document van 10 december 2015 stelt nogmaals dat de Katholieke Kerk principieel géén missiewerk onder de Joden verricht om hen te bekeren. Het bevestigt nog eens dat een christen nooit een Jodenhater, antisemiet kan zijn, vanwege de Joodse wortels van het christendom. Dat is wel even iets anders dan de énkele reis naar de hel die het Concilie van Florence (1442) aan de Joden in het vooruitzicht stelt.
Kardinaal Kurt Koch wijst bij de presentatie van het recente document erop dat het gesprek van de Kerk met de Joden niet inter-religieus (tussen verschillende godsdiensten) is, maar intra-religieus oftewel intra-familiair, binnen één gezin.
Herhaaldelijk stelt het nieuwe document bovendien dat er géén twee wegen ter zaligheid zijn. Er is maar één weg naar de eeuwige zaligheid, namelijk via Jezus Christus. Tevens zegt het document dat missie voor de bekering der Joden uit den boze is (zie de nummers 13,25, 36, 37). Is dit geen tegenspraak? Het document antwoordt hierop: ‘Dat de Joden deelgenoten zijn van Gods heilswerk (‘salvation’) staat theologisch buiten kijf, maar hóe dit mogelijk is zónder Christus uitdrukkelijk te belijden, is en blijft een onpeilbaar goddelijk geheim’. Sint Paulus dacht er ook al zo over, vindt het document en verwijst naar de Brief aan de Romeinen 11, 33: ‘Hoe onuitputtelijk zijn Gods rijkdom, wijsheid en kennis, hoe ondoorgrondelijk zijn oordelen en hoe onbegrijpelijk zijn wegen’ (nummer 36).
Keren we terug naar ons uitgangspunt: ‘Buiten de kerk is er géén énkel heil’ overeenkomstig het dogma van het Concilie van Florence in 1442. Van de oorspronkelijke strekking van dit leerstuk (‘dogma’ volgens Denzinger nr. 3866) lijkt weinig meer over, als we de latere kerkelijke uitspraken serieus nemen. Ik signaleer hier een probleem voor verkondiging en catechese. Tengevolge van voortschrijdend inzicht blijken oude formuleringen en terminologieën in de loop der tijden anders geïnterpreteerd te worden dan aanvankelijk het geval was. Jezus zegt ‘De Geest van de waarheid zal jullie, wanneer hij komt, de weg wijzen naar de volle waarheid’(Johannes 16,13). Jezus voorziet een groei van voortschrijdend inzicht.
Het toch door dik en dun blijven hanteren van die oude formules zonder vermelding van nieuwe inzichten is vragen om moeilijkheden in het pastoraat.
Zou het niet nuttig zijn als het Departement (‘Congregatie’) voor de Geloofsleer een serie leerstellige teksten publiceert die de voortschrijdende inzichten in het geloof verwerkt? Dit zou iedereen veel ellende kunnen besparen. Zou de Congregatie voor de Geloofsleer wellicht eigentijdse teksten aan kunnen reiken in samenspraak met deskundigen op het gebied van communicatie? Tenslotte ‘ís het Woord mens geworden en heeft bij óns gewoond’(Johannes 1,14) en niet uitsluitend in de burelen van de Congregatie voor de Geloofsleer, op Piazza Sant’ Uffizio, nummer 11, 00193 te Rome, Italië. Hebben we hier vooralsnog te doen met een kerkelijke ‘blinde vlek’?