Vierde Zondag van Advent
P.Jan Holman,SVD
De Germanen hingen een groen versierd wagenwiel aan het plafond ten teken dat zij zelf in de donkere dagen voor de zonnewende niet werkten, als ook de zon niet of nauwelijks scheen. Dat wagenwiel was een geschikt symbool van de zon.
Christenen hebben daar de adventskrans van gemaakt met zijn eigen zinnebeelden. De eerste adventskrans werd uitgevonden door de Lutherse theoloog Johann Hinrich Wichern (1808–1881). Hij ving veel kinderen op die uit armoedige gezinnen afkomstig waren. De kinderen vroegen vaak wanneer het eindelijk kerst was. In 1839 besloot hij uit een houten wiel een krans te maken met vier grote kaarsen. Voor elke adventszondag werd een grote kaars aangestoken.
De ronde vorm verwijst naar God, de altijd aanwezige op aarde, vroeger, nu en in de toekomst. Groen, dat de winter trotseert, staat symbool voor de hoop. De vier kaarsen staan symbool voor het Licht van de wereld dat Jezus is en steeds dichterbij komt. Paars is teken van inkeer en bezinning. De derde kaars is roze, als teken van het naderende Licht. Het is een sobere krans in een tijd van soberheid en bezinning tot Kerst
* * *
De Romeinen vierden op 25 december hun god van de zonnewende , de Sol Invictus, dat is de ‘Onoverwonnen Zon’, die niet ondergaat. In 270 na Christus voerde Keizer Aurelianus dit feest in. Vanaf 330 gingen de christenen te Rome de geboorte van Christus, dé Zon van Gerechtigheid, op die dag vieren.
Zie ook in het Oude Testament bij de laatste profeet, Maleachi, die spreekt van de komst van de ‘Zon van Gerechtigheid’: ‘Maar voor u , die ontzag voor mijn naam hebben, gaat dan de Zon van Gerechtigheid op, die met haar vleugels genezing brengt…’ (Maleachi 3, 20).]
(2) Op de voorbije zondagen (de tweede en derde zondag van de Advent) stond Sint Jan de Doper, de voorloper van Jezus van Nazareth, centraal. Hij is zes maanden ouder dan Jezus. Vandaar dat zijn geboorte, zes maanden vóór kerstmis, op 24 juni, gevierd wordt. Deze datum valt weer ongeveer samen met de zonnewende in de zomer (21 juni) . Vanaf die dag wordt het zonlicht minder tot het ná kerstmis, 25 december, de winterzonnewende , weer méér wordt. De liturgie speelt graag en behendig in op de seizoenen van de schepping. Hetgeen van de zon geldt (na 24 juni wordt de zon ‘kleiner’ en na 25 december ‘groter’) dat geldt ook van Johannes de Doper en Jezus van Nazareth. Johannes de Doper zegt: ‘Hij, Jezus, moet groter worden en ik kleiner’ (Johannes 3, 30).
De evangelielezingen van de Tweede en Derde Zondag van de Advent gaan over de verhouding tussen Johannes de Doper en Jezus. Het is mogelijk dat in de evangelielezingen op de achtergrond een discussie speelt tussen de aanhangers van Johannes de Doper en de volgelingen van Jezus van Nazareth: ‘Wie is de grootste?’ .
De spanning tussen de kring rond Johannes de Doper en de Jezus-beweging, die blijkbaar naast elkaar bestonden, heeft wellicht tot inzet de vraag: ‘Is Jezus werkelijk de Messias?’. In het Oude Testament krijgt de messiaanse tijd, met als kenmerk vrede en gerechtigheid onder de mensen, een zwaarder accent dan de figuur van de Messias die in die messiaanse tijd weliswaar ook een grote rol speelt. Dat is nú nog zo bij veel hedendaagse Joden. Zij zeggen tegen christenen dat zij niet in hun Messias kunnen geloven zolang er in deze wereld weinig of niets van de messiaanse tijd te bespeuren valt. Geheel overeenkomstig die toenmalige Joodse verwachting van een messiaanse tijd, antwoordt Jezus dan ook op de vraag : ‘Zijt Gij de komende, of hebben wij een ander te verwachten?’niet met een duidelijk ‘Ja’, maar met een klassieke beschrijving van de messiaanse tijd. Jezus verwijst naar de tekenen die hem vergezellen. Die duiden er op dat inderdaad de messiaanse tijd is aangebroken, waarin hij, Jezus , zijn door God gegeven plaats heeft. (Zie Matteüs 11, 2-11: ‘Blinden zien en lammen lopen…’) Een oud Joods verhaal (midrasj) vertelt dat aan de poorten van Rome een bedelaar zit die wacht…en wacht… en wacht. Die bedelaar is de Messias. ‘Op wie wacht hij dan?’ vraagt een jongen aan zijn grootvader. De oude man legt zijn hand op het hoofd van zijn kleinkind en zegt: ‘Op jou mijn jongen’.
Zoals gezegd: Joodse mensen wachten primair op de messiaanse tijden. Joden zijn van mening dat wij door daden van vrede en gerechtigheid de komst van de Messias kunnen bespoedigen. De komst van de Messias geschiedt niet zónder de kenmerken van de messiaanse tijd. Aan die messiaanse tijd dienen wij onze eigen bijdrage te leveren door vrede en gerechtigheid te bewerken in onze eigen omgeving. Doen we dat, dan kan de Messias echt komen. Het Oude Testament en de Joodse traditie leert ons dat wij de komst van de Messias niet mogen lóskoppelen van de messiaanse tijd, die de profeten zo prachtig beschrijven (o.a. Jesaja 11, 1-10: ‘Dan huist de wolf bij het lam…). De geboorte van de Messias twee duizend jaar geleden mag ons niet een vals gevoel van godsdienstige veiligheid geven (vergelijk hoe Jezus de Sadduceeën en Farizeeën hierom terechtwijst: ‘Wij hebben Abraham tot vader’, Matteüs 3,9 ). Augustinus, de grote kerkvader uit de 4de eeuw (354-430) vatte dit alles samen: ‘Als Jezus niet geboren wordt in mij en in jou, dan wordt hij niet geboren’.
* * *
Bij de evangelielezing Matteus 1, 18-24
In het Duitse tijdschrift Der Spiegel van 22 juli 2013 staat een venijnig interview met de Lutherse bisschop van Hannover mevrouw Margot Kässmann (* 1957), van 2009-2010 Luthers bisschop voor heel Duitsland, moeder van vier dochters (Lea, Esther, Sarah, Hanna). De sarcastische vooringenomenheid van Der Spiegel druipt van het interview af. Hier volgt slechts het begin daarvan.
SPIEGEL: Hoe staat het met de maagdelijke geboorte, dus met de Bijbelse overlevering, dat Maria bij de geboorte van Jezus nog niet aangeraakt was? (Wie sieht es aus mit der Jungfrauengeburt, also der biblischen Überlieferung, dass Maria bei der Geburt Jesu noch unberührt war?).
Käßmann: Hier ben ik helemaal theologe van de 21e eeuw. Ik geloof dat Maria een jonge vrouw was, die God volledig vertrouwd heeft. Maar dat zij in de geneeskundige betekenis maagd was, dat geloof ik niet. (Da bin ich ganz Theologin des 21. Jahrhunderts. Ich glaube, dass Maria eine junge Frau war, die Gott vollkommen vertraut hat. Aber dass sie im medizinischen Sinne Jungfrau war, das glaube ich nicht. )
SPIEGEL: Er zijn meerdere teksten in de Bijbel volgens welke zij haar kind van de heilige Geest ontvangt. Daardoor valt Jozef als vader al weg. (Es gibt mehrere Bibelstellen, wonach sie ihr Kind vom Heiligen Geist empfängt. Damit scheidet Josef als Vater schon mal aus. )
Käßmann: Gods Geest was zeker aan het werk. Maar in het Mattheüs evangelie bijvoorbeeld staat een stamboom van Jezus, waarin zijn vader als afstammeling van de grote koning David blijkt. Het ene sluit het andere niet uit. (Gottes Geist war sicherlich am Werk. Aber es gibt beispielsweise im Matthäusevangelium eine Abstammungsliste Jesu, in der sein Vater als Abkömmling des großen Königs David ausgewiesen wird. Das eine schließt das andere nicht aus.)
SPIEGEL: Dus een soort lapwerk (Patchwork) gezin, met onduidelijk vaderschap? (Also eine Art Patchwork-Familie, mit ungeklärter Vaterschaft? ).
Käßmann: Voor mij is dat een zeer solide gezin. Maria, Jozef, samen met de kinderen, die zij gemeenschappelijk hadden. Ik denk dat Jozef in de biologische betekenis de vader van Jezus was. God was het in de geestelijke betekenis. (Für mich ist das eine sehr solide Familie. Maria, Josef, samt den Kindern, die sie gemeinsam hatten. Ich denke, dass Josef im biologischen Sinne der Vater Jesu war. Gott war es im geistigen.) Tot zover mevrouw Kässmann (JH).
Nu wil ik (JH)het toch even opnemen voor sint Jozef. Bij de evangelist Matteüs lezen we volgens de Bijbel in Gewone Taal: ‘Jozef was een goed mens. Hij dacht: Ik kan niet met Maria trouwen, want ze is zwanger van een ander. Ik moet haar wegsturen. Maar dat zal ik in het geheim doen, anders zullen de mensen haar behandelen als een slechte vrouw‘ (Matteüs 1, 19).
Dat klinkt zó direct uit het leven gegrepen dat dit geen theologische verhalende constructie kan zijn. Josef had, volgens mij, echt niets met deze zwangerschap van Maria te maken. – Blijft de vraag staan: hoe is Maria dan zwanger geworden?
‘Ontvangen van de heilige Geest‘ antwoordt onze apostolische geloofsbelijdenis in de Twaalf Artikelen van het Geloof. ‘Dat had je gedacht‘ zegt Joseph Ratzinger, (toen nog niet Paus Benedictus XVI). ‘Ontvangen‘ slaat hier niet op de biologische conceptie maar betekent ‘gekregen‘. Jezus is een waar Godsgeschenk.
Joseph Ratzinger (later Benedictus XVI) schrijft, toen hij nog geen paus was, in zijn Einführung in das Christentum, Kösel Verlag München 1968, pagina 225.‘De conceptie van Jezus is een nieuwe schepping, niet verwekking door God. God wordt daardoor niet tot biologische vader van Jezus. (Die Empfángnis Jesu ist Neuschöpfung, nicht Zeugung durch Gott. Gott wird dadurch nicht etwa zum biologischen Vater Jesu…) Het Zoon van God zijn van Jezus berust volgens het kerkelijk geloof niet daarop dat Jezus geen menselijke vader had; de leer van het God zijn van Jezus zou niet aangetast worden, als Jezus uit een normaal menselijk huwelijk voortkomen zou zijn. Want het Zoon van God zijn waarvan het geloof spreekt, is geen biologisch , maar een ontologisch (de zijnsleer betreffende JH) feit. (Die Gottessohnschaft Jesu beruht nach dem kirchlichen Glauben nicht darauf , dass Jesus keinen menschlichen Vater hatte; die Lehre vom Gottsein Jesu würde nicht angetastet, wenn Jesus aus einer normalen menschlichen Ehe hervorgegangen wäre. Denn die Gottessohnschaft, von der der Glaube spricht, ist kein biologisches, sondern ein ontologisches Faktum…‘)
Paus Benediktus XVI ( de vroegereJoseph Ratzinger) komt in zijn boek Jesus von Nazareth, Prolog, die Kindheitsgeschichten, Herder Freiburg usw 2012, op pagina 45 niet verder dan de vaststelling dat we hier met een raadsel te doen hebben. ‘Zo blijft het raadsel – of misschien zeggen we beter het geheim – van deze zin [Lukas 1, 34 JH] bestaan‘ (So bleibt das Rätsel- oder vielleicht sagen wir besser das Geheimnis – dieses Satzes bestehen.) – Maken we nu de balans op: sint Jozef als biologische vader van Jezus is exegetisch niet waarschijnlijk. God zelf komt ook niet ‘in Frage’ volgens de paus. De huidige kardinaal prefect van het departement voor de geloofsleer Gerhard Ludwig Müller tilt niet zwaar aan de biologische aspecten van de maagdelijke geboorte van Jezus. Wat blijft er dan nog aan mogelijkheid over voor het ontstaan van de biologische conceptie van Jezus door Maria?
Schoorvoetend vermeld ik voor de volledigheid het volgende. Ik waarschuw u: ik ga ik bij de duivel te biechten. Maria zou een heilige Maria Goretti (1890- 1902) avant la lettre (vóórdat Maria Goretti bekend was) kunnen zijn. Maria Goretti is de patrones van jonge meisjes, slachtoffers van aanranding en verkrachting (heilig verklaard in 1950). Er zijn drie auteurs uit de eerste eeuwen na Christus die er melding van maken dat Maria verkracht is door een Romeinse officier Pantera geheten: Rabbi Eliezer Ben Hyrcanus in de Tosephta (‘Toevoegingen’) bij de Misjna (Chullin 2:22-24) die verwijzen naar ‘Yeshua ben Pantera’ (Jezus zoon van Pantera) rond het jaar 100, de Griekse filosoof Celsus in 178 en de apologeet Epiphanius in de vierde eeuw. Christelijke commentaren op het Nieuwe Testament, ook hedendaagse, wijzen die bronnen als ordinaire antichristelijke roddel van de hand.
(‘Overdekking door het tegendeel’ of een soortgelijk psychisch mechanisme zou psycholoog Sigmund Freud (1856-1939) hier kunnen zeggen. Dat wil zeggen: speciale nadruk op maagdelijkheid om de eventuele verkrachting te verdoezelen?)
Rest ons nog de kwestie van de maagdelijke gebóórte van Jezus. Van oudsher wordt Maria ‘altijd maagd’ genoemd. Hierop knappen hedendaagse gelovigen soms onnodig af. De biologische maagdelijkheid van Maria werd eeuwenlang als vanzelfsprekend verondersteld. Toen het besef dóórbrak dat het geboorteverhaal van Jezus volgens Matteüs en Lucas tot het genre van ‘de verhalende theologie’ behoort, werd de discussie over de maagdelijkheid van Maria actueel. Is die letterlijk biologisch of theologisch te verstaan?
Nieuwtestamentici attenderen er op dat het relaas van de conceptie van Jezus volgens Mattëüs (ongeveer 90 na Christus) en van Lucas (ca 80 na Christus) niet in de oudste Bijbelse bronnen voorkomt. Paulus (vanaf ca. 50 na Christus) en Marcus (ca. 70 na Christus) vermelden daar immers niets over. Ook het jongste evangelie Johannes (ca. 100 na Christus) heeft er geen weet van. Dus zijn er twee bronnen (Matteüs en Lucas) die de maagdelijkheid van Maria bevestigen tegenover drie die daarover zwijgen (Paulus, Marcus, Johannes). De Nederlandse bisschoppen is deze uitslag al in 1967 opgevallen. Zij wijzen daarop in hun brief aan het Vaticaanse departement voor de geloofsleer, gepubliceerd in de Volkskrant van 29 december 1967 en in Katholiek Archief 1968.
Wat de theologische maagdelijkheid betreft: meerdere teksten in het Oude Testament beschrijven de afval van de God van Israël als ‘hoererij’. Prostitutie is hét beeld voor ontrouw aan JHWH. Lijnrecht daar tegenover staat ‘maagdelijkheid’ als symbool van absolute trouw en toewijding aan God. ‘De maagd Sion’ is hiervan een voorbeeld (2 Koningen 19, 21). Deze beeldspraak leeft voort in het Nieuwe Testament. In de Openbaring van Johannes 14, 4 lezen we: ‘Dezen zijn het die zich niet met vrouwen hebben bevlekt; maagden zijn het en zij volgen het Lam waarheen het ook gaat..’ (Willibrordvertaling 1975,1995). De aantekening hierbij in de Willibrordvertaling laat niets aan duidelijkheid te wensen over: ’Dit vers kenmerkt op overdrachtelijke wijze de ware gelovigen als diegenen die hun trouw onbesmet hebben bewaard (14,12)’. De Bijbel in Gewone Taal verwerkt de inhoud van deze voetnoot in zijn vertaling als volgt: ‘Zij gingen niet om met ongelovigen. Zij zijn zuiver gebleven.’ Dit Bijbelse taalspel met de term ’maagdelijkheid’ zou wel eens de bron kunnen zijn van de titel ‘maagd Maria’ in ons Credo en in de liturgie van de kerken van Oost en West.
Zelfs in doorgaans behoudende katholieke kring is een nieuwe bezinning inzake de maagdelijkheid van Maria op gang gekomen. De gewezen kardinaal prefect van het Vaticaanse departement voor de geloofsleer de dogmaticus Gerhard Ludwig Müller schrijft in zijn Katholische Dogmatik, Herder, Freiburg 2012, pagina 498 over de maagdelijke geboorte van Jezus dat die ‘niet zozeer gaat over de specifieke fysiologische gepastheid van het natuurlijk geboorteproces (zoals het gesloten blijven van het geboortekanaal, het ongeschonden maagdenvlies en het uitblijven van geboortepijn), maar over de helende en reddende invloed van de genade van de Redder van de menselijke natuur’. Dit beroep op de ‘helende genade’ komt mij voor als wollige verlegenheidstaal. Eenvoudiger lijkt de bovenstaande verwijzing naar de geleidelijke ontdekking van het overdrachtelijke gebruik van de term ‘maagd‘ in de Bijbel in een theologische context.
We noemen dit een vorm van ‘voortschrijdend godsdienstig inzicht’. Jezus sprak in zijn afscheidsrede al over dit voortschrijdend inzicht: ‘De Geest van de waarheid zal jullie, wanneer hij komt, de weg wijzen naar de volle waarheid’ (Joh. 16, 13).
(3)Tot slot keren we even terug naar de betekenis van de éérste komst van Jezus voor ons in de praktijk van iedere dag. Jezus wordt geboren, niet alleen in het kind in de kribbe, maar ook in alle mensen die van Hem houden, ook in ons.
God komt naar ons toe, in het kind in de kribbe, én in de mens in nood, in een rolstoel, of op een bed, op de stoep voor ons huis, ergens in onze straat, naast ons op onze werkplek.
Kijk om je heen, roept Jezus ons toe.
Wees waakzaam. Let goed op.
Doe wat God van je verwacht.
De cabaretier Paul van Vliet (*1935, sedert 1963 Meester in de Rechten van de Universiteit van Leiden) zegt het zo in een kersteditie van het blad de Open Deur 2013:
‘Als wij niet meer geloven dat het kan
Wie dan wel?
Als wij niet meer vertrouwen op houden van
Wie dan wel?
Als wij niet meer proberen
Om van fouten te leren
Als wij ’t getij niet keren
Wie dan wel?
Als wij niet meer zeggen hoe het moet
Wie dan wel?
Als wij niet meer weten wat er toe doet
Wie dan wel?
Als wij er niet in slagen
De ideeën aan te dragen
Voor een kans op beter slagen
Wie dan wel?
Als wij niet meer geloven dat het kan
Wie dan wel?
Als wij niet meer komen met een plan
Wie dan wel?
Als wij er niet voor zorgen
Dat de toekomst is geborgen
Voor de kinderen van morgen
Wie dan wel?
Als wij onszelf niet dwingen
Een gat in de lucht te zingen
Waar zij kunnen springen
Wie dan wel?
Zie wat er allemaal verandert – ten goede, als je dat allemaal doet. De contouren van Gods paradijs, dat het visioen van de heilige Schrift ons voorhoudt (Jesaja 2, 1-5), worden dan steeds helderder. Dat geve God.